Cler. Luik, A.L. 1516-1524 (1516-1531) Den Bosch Meester Aert Boest, Ar(n)t Boest, was een telg uit een Bossche secretarissenfamilie waarvan tussen 1439 en 1480 ook enkele leden zitting hadden in de schepenbank. Waarschijnlijk was hij een zoon van Aert Rover Boest. Deze was getrouwd met een zekere Geertruyt en wordt in een akte van 1483 samen met zijn zoons Aert en Joest vermeld. Aert Roever Boest was in 1479/80 de laatste van de familie die schepen werd. Hij overleed tussen 1519 en 1524 als raadsheer van de stad. Aert Roever Boest was een zoon van meester Goyart Boest, zoon van Aert Rover Boest. Deze laatste Aert Rover Boest was al omstreeks 1380 als klerk op de secretarie werkzaam en was omstreeks 1400 gezworen stadsklerk of secretaris van Den Bosch (zie nr.264). Hij was getrouwd met Lysbeth Goyarts Sceyvel en overleed net als zijn vrouw vóór 17 februari 1420. Ze hadden minstens vijf kinderen: frater Emont, Yda, Arntken, Aert Rover en meester Goyart. Frater Emont was in 1404 monnik van het klooster Porta Coeli. Zijn zuster Yda wordt in 1419 genoemd als vrouw van Peter van Goburdingen. Hun zuster Arntken was toen al overleden. Ze was getrouwd geweest met Goessen Steenwech die van haar een zoon Aert (Arnt) had. Arntkens broer Aert Rover Boest was getrouwd met Lysbeth Henricx van Erkel (zie nr.14). In 1439/40 was hij schepen van Den Bosch. Zijn schepenzegel vertoonde drie molenijzers (vgl. nr.339). Mogelijk had hij een gelijknamige zoon. Zijn broer meester Goyart was ongeveer van 1420 tot 1440 secretaris van Den Bosch. In 1442/43 en 1446/47 was hij schepen en voerde hij op zijn zegel een wapen met drie molenijzers en een ster. Aanvankelijk was hij getrouwd met Katherijn, dochter van Gerit vanden Doren, en later met Aleyt, dochter van Willem Waerloes en weduwe van Jan Dicbier. In 1457 wordt Aleyt ook vermeld als meester Goyarts weduwe. Behalve Aert Rover, de vader van de notaris, had meester Goyart nog twee zoons: meester Goyart en meester Gerit. Deze laatste was tussen 1447 en 1469 secretaris van Den Bosch en in 1449/50 en 1455/56 schepen. Magister Gerardus Boest, senator et secretaris Buscoducensis stierf in 1469/70. Hij was getrouwd geweest met Heilwich Aerts Dicbier en had van haar minstens zeven kinderen: heer Goyart, Anthonis, Willem, Katherijn, Lysbeth, Heilwich en Yda. Anthonis verkocht in 1508 samen met onder andere zijn zwager Herman van Alverada, man van Lysbeth, een huis aan de Hoge Steenweg geheten "dat Steenken" dat eerder in eigendom was geweest van Jan Dicbier junior. Hun broer heer Goyart werd op 27 februari 1476 aan de Leuvense universiteit ingeschreven als Godefridus Boest de Buscoducis. Hij werd tot priester gewijd en wordt in 1478 vermeld als regulier kanunnik van de abdij van St.Geertrui in Leuven. Een heer Goyart Boest werd nog in 1527/28 gezworen broeder van de Bossche O.L.V.-broederschap. Van 1530 tot 1536 wordt deze genoemd als rector van de kerk van Helvoirt waar hij in 1530 ook resideerde. In 1532 was hij echter absent omdat hij in Leuven theologie studeerde. Hij overleed kort vóór 18 maart 1536. 1) De notaris meester Aert Boest ging op 30 juli 1493 te Leuven studeren als Arnoldus Boest de Buscoducis. In 1501 was hij weer terug in Den Bosch en heette hij inmiddels dominus et magister Arnoldus Boest, presbiter. Daarna vertrok hij weer naar Leuven om er de studie van het canonieke recht op te vatten. Hij werd in 1505 door de kerkmeesters van de St.Jan gepresenteerd als rector van het altaar van St.Nicolaas dat was vrijgekomen door de dood van heer Joerden die Leeuw. De deken van de St.Jan, heer Ghijsbert die Bye, droeg echter een eigen kanditaat voor: meester Peter Gherinx alias vanden Bosch, een neef van meester Willem vanden Bosch (nr.76). Het conflict resulteerde in een proces dat te Leuven werd gevoerd van 1506 tot omstreeks 1513. Gedurende deze tijd hield meester Aert zijn aangetrouwde neef Henrick van Uden, één van de drie Bossche kerkmeesters, door middel van zijn brieven nauwkeurig op de hoogte. Uit de brieven - waarvan er een veertigtal is bewaard - blijkt onder meer dat het proces in drie instanties werd uitgevochten: eerst voor de abt van St.Geertrui, vervolgens voor de deken van het St.Jacobskapittel en ten slotte voor de proost van het O.L.V.-kapittel te Dinant. Deze laatste hield zijn zittingen overigens in het huis van de deken van St.Pieter te Leuven. De vonnissen van de eerste twee rechters waren in het voordeel van meester Aert en dat van de laatste hoogstwaarschijnlijk ook. 2)
Behalve het verloop van het proces geeft meester Aert in zijn brieven soms ook de laatste nieuwtjes door die in Leuven de ronde deden. Veelal betreft het oorlogshandelingen, zoals de inname van Tienen door de Geldersen in 1507. In datzelfde jaar werd Diest geplunderd door troepen van de hertog van Gelre en van de prinsbisschop van Luik. Het zegel van de officiaal van Luik te Diest werd aan de Brabanders overhandigd om de Brabantse dependance van de Luikse officialiteit zolang elders onder te kunnen brengen. Over deze gebeurtenis schrijft meester Aert op 12 juli [1507] in zijn eigenzinnige spelling: "Ende voer een neuie maerre, soe gaet die fame heer dat mijn heer van Ludick mijnen heer van Zieveren, den lutennaent van Barbent (Brabant), ghegeven heet den segel van Deist, om die te leggen tot vat plaessen dat hem beleift. Ende soe woert heir gheseeyt dat hij dyen leggen wil ende sal tot Arschot, want hij daer een temporael heer aff is." Meester Aert werd in 1506 kapelaan van heer Johan vander Moer, abt van St.Geertrui en rechter van het proces in eerste aanleg. Meester Aerts salaris bedroeg 360 stuivers of 18 Rijnsgulden per jaar wat volgens zijn eigen zeggen betekende dat hij meer capellanus honoris was dan lucri, maar dankzij deze positie had hij wel vrij toegang tot de abt. Deze verstrekte hem adviezen in zijn zaak, voor zover hij dat althans kon doen salva conscientia. Behalve de abt van St.Geertrui komen in de brieven nog vele andere vrienden naar voren die meester Aert terzijde stonden. De voornaamste zijn: meester Johan van Loemel, advocaat van meester Aert en sinds 1506 buitengewoon raadsheer van Brabant, meester Reyneer Bormans, deken van St.Paul in Luik en procureur van meester Aert, meester Johan vander Meere, notaris van meester Aert, meester Ghijsbrecht die Hollander, pensionaris van Den Bosch (nr.184), heer Claes Hoeyberch alias van Orthen, notaris (nr.182), en Jan Bax, eveneens notaris (nr.27). Verder worden nog als vrienden genoemd: Victoer vander Moelen, die in deze tijd rentmeester was van de kerkfabriek van de St.Jan (nr.268), en meester Jan [Heyns], steenhouwer. 3)
Meester Aerts verwanten worden in de brieven vaak zeer algemeen omschreven zodat ze moeilijk kunnen worden geïdentificeerd. Zo is er sprake van "mijnen brueder" of "nuntio, qui est frater meus carnalis" en van "een nichte t'Antwerpen". Een zekere Adriaen Zaetman, die zijn vrouw Stijn laat vragen of de kazen van Dordt al zijn aangekomen, noemt zich in een brief aan meester Aert een neef van hem, en ook heer en meester Bartholomeeus van Meerlaer was blijkens de brieven een neef van meester Aert. De naaste verwanten van Henrick van Uden zijn daarentegen beter te plaatsen. Henrick van Uden, zoon van Henrick, was zelf tussen 1486 en 1513 herhaaldelijk schepen van Den Bosch en sinds 1494 tevens kerkmeester van de St.Jan. Hij woonde omstreeks 1507 achter de Tolbrug en overleed in 1513 of 1514. Hij was getrouwd met Adriaenken, dochter van Roelof die Bever die een zoon was van Roelof die Bever en van Katherijn, dochter van de apotheker Hector Speciers. Henricks schoonvader Roelof was tot in 1492 herhaaldelijk schepen van Den Bosch. Adriaenken moet tegen het einde van 1506 zijn overleden want op 15 december van dat jaar schrijft meester Aert aan Henrick van Uden "dat ick uen brieve onftanghen heb inden wellicken ick wynde die doet mynder nichte, u huysfrauwe, daer aff Goedt die zielle hebben moet". Henrick en Adriaenken hadden minstens vijf kinderen: Mariken, Kathelijn, Jan, Roelof en Frans. Kathelijn overleed net als haar moeder nog tijdens de briefwisseling. Meester Aert zegt van haar: "Soe was ons nichte, daer ons heer dy zielle aff hebben wille, een scoen joenghe doechtelicke bloemme, dair ghy weele deynst aff ghehaet hebt ende sout ghehaet hebben nae der doot mynder liever nichte, u huysfrau." Verder komen ook Henricks zonen Jan en Roelof in de brieven voor. Toen meester Aert in 1507 in de gratie van de abt van St.Geertrui was gekomen had hij voor hen graag een plaatsje in de abdij gereserveerd als ze één of twee jaar ouder waren geweest. 4)
Behalve met de Van Udens onderhield meester Aert ook goede contacten met de familie Die Bever. De moeder van zijn nicht Adriaenken die Bever, Katherijn, was een dochter van meester Jan Monicx de oude en van Adriaenken Pylyser en komt in de brieven regelmatig voor als "moeer Bevers". Ze stierf ongeveer tegelijkertijd met haar dochter. Meester Aert had haar voor haar dood nog beloofd dat hij zijn best zou doen om één van haar andere dochters, "joenffr. Mechtelt", aan een man te helpen. Hij zocht voor haar een broer uit van de deken van Breda, een zekere meester Ambrosius die in Leuven woonde en van wie meester Aert op 29 maart [1507] aan Henrick van Uden een nauwkeurige beschrijving opzond. De vrienden van meester Ambrosius hadden hem verzekerd dat deze voor zeker 250 Rijnsgulden aan erfgoederen bezat, afgezien nog van zijn huisraad. Hij was 26 of 27 jaar oud, gokte niet, dronk niet en vocht niet en bleef in conditie door vrijwel dagelijks op jacht te gaan met zijn valken en honden. Hij was enigszins bijziend en groot van postuur, "hoe weel dat nu gheen tyt en es heir aff te scriven om den ghystelicken tyt dyt nu es (de week voor Pasen) ende om den doot van mijnder liever nichte, cuius anima reguiescat in pace, u huysfrauwe". De kandidaat werd blijkbaar niet goedgekeurd want kort daarna blijkt Mechtelt getrouwd te zijn met een Lucas van Amersoyen. Ten slotte vermeldt meester Aert in de brieven nog zijn neef Hector, broer van Adriaenken die Bever en vader van Katherijn die volgens Van Sasse van Ysselt getrouwd was met Hugo Spiering van Aalburg, drossaard van Stad en Land van Heusden. 5)
Tijdens het proces was meester Aert van tijd tot tijd teruggekeerd naar Den Bosch. Op de buitenzijde van de brief die zijn neef Adriaen Zaetman waarschijnlijk kort na het vonnis in tweede instantie (1510) aan hem schreef wordt als zijn adres opgegeven de Schilderstraat bij de Hinthamerstraat. Nog op 1 maart 1515 gaf de abdij van Averbode meester Aert een geldsom in handen om daarmee in Den Bosch de lappen stof te betalen die de abdij waren gezonden door Lucia, vrouw van de klokgieter Jaspar Moer. Blijkbaar reisde meester Aert toen dus nog steeds heen en weer tussen Leuven en Den Bosch. Kort daarna zal hij zich definitief in Den Bosch hebben gevestigd als rector van het St.Nicolaasaltaar in de St.Jan. Door Schutjes wordt hij in 1517 vermeld als beneficiant van de St.Jan. Sinds 1507 was hij tevens rector van enkele missen in het Clarissenklooster waarvoor hij tot 1529 jaarlijks 2 Rijnsgulden en 16 stuivers ontving. Omstreeks 1517 fungeerde meester Aert tevens namens de officiaal van Aarschot als officialis foraneus in Den Bosch. Hoewel hij ten tijde van het Leuvense proces nog geklaagd had over de geldzucht van onder meer de notarissen ("manus advocatorum procuratorum, notariorum semper aperte sunt") probeerde hij nu zelf ook wat bij te verdienen als notaris. Zijn productie bleef echter beperkt tot enkele akten die hij vermoedelijk op verzoek van vrienden en verwanten opstelde. Waarschijnlijk was hij ook de notaris die op 5 januari 1516 in het woonhuis van zijn verwant heer en meester Bartholomeeus van Meerlaer in de Hinthamerstraat het testament opstelde van Jan Heyns, bouwmeester van de St.Jan. Van dit testament is alleen een gedeeltelijk afschrift bewaard dat door meester Aert werd gecollationeerd. Op 12 november 1516 legde hij een minnelijke schikking vast in een geschil dat was ontstaan naar aanleiding van het testament van Gerit van Uden en Ysabel Dyvelaire. Op 9 september 1524 was hij verder als notaris aanwezig bij het testament van de raadsheer Geerlic die Roever, wiens woonhuis gelegen was naast het huis van Jan die Bever, zoon van Roelof en van Katherijn Monicx alias moeder Bevers. Ten slotte maakte hij nog een afschrift van een schepenvidimus uit 1525 van een testament dat in 1524 voor heer Frederick Schaeck (nr.350) was verleden. Hij ondertekende het afschrift als Arnoldus Boest, presbiter, sacra apostolica auctoritate necnon venerabilis curie Leondiensis juratus, ac per Cesaream Maiestatum admissus. Uit de laatste woorden blijkt dat het afschrift dateert van 1531 of later. Na deze vermelding verdwijnt meester Aert spoorloos uit beeld. 6)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1191, fo.367v (17 febr.1420), RA 1194, fo.8r (31 okt.1423), RA 1200, fo.216r-v (1430), RA 1205, fo.171r (1435), RA 1210, fo.272v (1440), RA 1212, fo.148r (1442), RA 1216, fo.102r (1446), RA 1221, fo.134r (1450), RA 1227, fo.151r (1457), RA 1229, fo.243r (1458), RA 1231, fo.197r (1461), RA 1232, fo.155r, fo.157r (1462), RA 1239, fo.337r (1470), RA 1241, fo.197r (1472), RA 1247, fo.39r (1478), RA 1248, fo.270v (1478), RA 1252, fo.410v (1483), RA 1261, fo.296r (1492), RA 1265, fo.483v (29 juli 1497), vgl. RA 1201, fo.138r (1431); GAH, THG 1348 (26 juli 1404); Jacobs, Justitie, 264-267; GAH, OA, schepenzegels nrs.90 en 166; Bijlage II 27.14, 134.14, 182.2, 369.3; GAH, RA, bijlage I van de inventaris; GAH, GB 316 (28 mrt.1463); Smulders, "Over het schepenprotocol", 163; GAH, AVMGH 4, fo.32r-v (7 jan.1524); OLVB 49, fo.31v, 35v; OLVB 52, band 4, fo.14v (1469/70); GAH, IVR 409 (rekeningen van de Tafel van de H.Geest), 1474/75; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 524; Wils, Matricule, II 342 nr.203, vgl. 213 nr.124 (Adrianus de Rovert alias Bost, imm. 1469); Van Dijck, De Bossche optimaten, 457; Juten, Consilium, 147; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 374; Bijsterveld, Laverend, II 502 nr.712; Vgl.: Schillings, Matricule, III 183 nrs.208 en 214 (Gerardus Boist de Buscoducis en Christianus Buest de Oiesterwick, imm. 30 febr.1499); Omstreeks 1383 was een meester Emont Boyst vanden Bossche officiaal van Luik, zie: Hens e.a., Mirakelen, 544-545 nr.85; Een meester Jan Boods of Boost was in 1467 secretaris en in 1471 pensionaris van Antwerpen, zie: Paquet, "L’administration", 368-369. |
2. | Schillings, Matricule, III 97 nr.78; APB, St.Jan II, brieven van Boest, (voorl. inv.nrs. 2042, 2587, 2620, 2624); Zie over het proces: Van den Bichelaer, "Van kapelaan tot kardinaal", 8-16. |
3. | APB, St.Jan II, brieven van Boest; Vgl.: Peeters, "De weerslag", 24; Van Lith-Droogleever Fortuijn, Sanders, Van Synghel, Kroniek, 303 (jan.1506: Philips de Schone stelt heer Willem van Croy, heer van Chièvres, Aarschot etc. aan als zijn stadhouder), zie ook 306. |
4. | APB, St.Jan II, brieven van Boest; Jacobs, Justitie, 265-269; Bijlage II 27.22, 246.16; Glebbeek, "De kerkfabriek", 28; OLVB 49, fo.34r; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 67, 498, III 581-582. |
5. | APB, St.Jan II, brieven van Boest; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 67, III 581-582; Zie ook: Bijlage II 5.98, 273.2. |
6. | APB, St.Jan II, brieven van Boest; Gerits, "De klokgieters", 83 noot 41; Schutjes, Geschiedenis, IV 206, 376; GAH, Clarissen 55 (1507-1509), 56 (1517-1528); OLVB 52, band 10, fo.283v (1523/24); GAH, OA B27 (1517/18); Bijlage II 57.1, 57.2, 350.11, 422.8; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 498. |
B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (1986) 267
M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629 XXX (1974) 51n
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 167, 171, 320n